Picture of author.

A. M. de Jong (1888–1943)

Autor(a) de Merijntje Gijzens jeugd en jonge jaren

A. M. de Jong is A.M. de Jong (1). Para outros autores com o nome A.M. de Jong, ver a página de desambiguação.

62+ Works 274 Membros 5 Críticas

Séries

Obras por A. M. de Jong

A.M. de Jong omnibus 17 exemplares
De martelgang van Kromme Lindert (1954) 13 exemplares
Merijntje Gijzens jeugd (1952) 13 exemplares
Flierefluiters oponthoud (1926) 9 exemplares
De heks van de riethoek : roman (1942) 8 exemplares
Notities van een landstormman (1975) 8 exemplares
Het geslacht Verhagen (1956) 7 exemplares
Aan de stroom (1974) 6 exemplares
De zware weg 6 exemplares
Poeske : een Brabantse roman (1941) 5 exemplares
Vacantiedagen 4 exemplares
De erfgenaam 3 exemplares
Klaverblad (1977) 3 exemplares
Amsterdam bij nacht 2 exemplares
De rijkaard 2 exemplares
Mereyntje Geysens Kindheit (1930) 2 exemplares
Een verdoolde 2 exemplares
Merijntje in Filmland 2 exemplares
Een knaap wordt man (1938) 2 exemplares
De grote zomer (1935) 1 exemplar
De goede dood (1936) 1 exemplar
Het boze gerucht (1937) 1 exemplar
Kruisende wegen 1 exemplar

Associated Works

Germinal (1885) — Tradutor, algumas edições5,360 exemplares
Liederen van de zelfkant (1932) — Introdução — 5 exemplares
De achterhoede (1918) — Tradutor, algumas edições4 exemplares

Etiquetado

Conhecimento Comum

Nome legal
Jong, Adrianus Michiel de
Outros nomes
Roemer, Titia
Ross, Herbert D.
Waes, Frank van
Data de nascimento
1888-03-29
Data de falecimento
1943-10-18
Localização do túmulo
Cremated
Sexo
male
Nacionalidade
Nederland
Locais de residência
Blaricum, Nederland
Bergen op Zoom, Nederland
Amsterdam, Nederland
Delft, Nederland
Rotterdam, Nederland
Nieuw-Vossemeer, Nederland
Ocupações
Schrijver
Redacteur
Acteur
Scenarioschrijver
vertaler Duits - Nederlands

Fatal error: Call to undefined function isLitsy() in /var/www/html/inc_magicDB.php on line 425
De Jong placht de dag te beginnen met een dik met boter en suiker bemetselde beschuit - een dagelijks terugkerende compensatie voor de armoede die hij in zijn jeugd gekend had. Zijn jonge jaren bracht hij door in de landelijke rust van West-Brabant, waar zijn vader als kleine zelfstandige borstelmaker op den duur het hoofd niet boven water kon houden. Op zoek naar werk in de fabriek moest het gezin meer dan eens verhuizen. In 1896 in Rotterdam aangeland, sloeg de werkloosheid voor langere tijd toe en ging de jonge Adriaan met zijn broer huis aan huis met kachelhoutjes venten. In dit katholieke gezin stierven tien van de dertien kinderen binnen twee jaar na de geboorte. Thuis werd gretig gelezen: 'Zolang er geregeld werk was, liep er steeds iedere week een aflevering binnen van een of ander "Groot Volksboek" ... en zelfs ik las ze mee, veelal stiekem, omdat de inhoud voor kinderen beneden de tien wat peperig geoordeeld werd', herinnerde De Jong zich later. 'Ach, wat een walgelik bedorven, smerig stuitend dom en gemeen soort boeken dienden tot geestelik voedsel van de arbeiders.' Werd hij mede hierdoor de weg van onderwijzer, en van literair bevlogen volksopvoeder opgestuurd? In 1906 behaalde hij de onderwijzersakte in Delft, waar het gezin De Jong zich ten slotte gevestigd had. Hij vond er werk op een dorpsschool in de buurt, leerde bij het Letterlievend Genootschap 'Geestbeschaving' zijn vrouw kennen en studeerde verder voor de hoofdakte. Een studie Middelbaar Onderwijs Nederlands maakte hij niet af. Zijn eerste publikatie in boekvorm, Studies over litteratuur. Mede ten dienste van studerende onderwijzers (Almelo 1912), was een verzet tegen het schoolmeesterachtige literatuuronderwijs aan studerenden voor de hoofdakte. In plaats van domme feiten uit het hoofd te leren, zouden zij het 'schone' in de literatuur moeten leren ontdekken. De Jongs eigen literaire smaak was vooral aangescherpt door de letterkundige Dirk Coster, aan wie hij zijn eerste gedichten ter beoordeling had toegestuurd. Zij raakten bevriend maar groeiden later, voor een deel door De Jongs toegewijdheid aan het socialisme, uit elkaar. Volgens Coster was De Jong socialist geworden onder de indruk van een tocht door de sloppenwijken van Delft met zijn toekomstige schoonvader, die in 1912 tot volksteller was benoemd. Al eerder, vermoedelijk in 1910, was De Jong lid van de Bond van Nederlandsche Onderwijzers en had hij artikelen in De Bode en De Nieuwe School gepubliceerd. Uit die tijd dateerde zijn vriendschap met Theo Thijssen, 'een leuke kerel, je merkt zo aan alles, een echte kerel, die groot is en 't ook zijn wil en daarom al het kleine, dat hem in de weg staat, vernielen wil ... Ik was een klein heertje naast hem.' Waarschijnlijk was het Thijssen die De Jong contacten bij Het Volk bezorgde. In het Zondagsblad van Het Volk kon hij onder het pseudoniem Frank van Waes vanaf 1912 zijn eerste literaire bijdragen, 'Dorpsgeschiedenissen' kwijt. Zijn eerste roman Ondergang (Bussum 1916) was aanvankelijk in feuilletonvorm in De Notenkraker verschenen. Zijn vriend, de sociaal-bewogen Delftse hoogleraar B.H. Pekelharing had grote bewondering voor dit boek, een loodzwaar aangezette schildering van het Londense zwerversmilieu. Meer bekendheid verwierf hij met zijn Notities van een landstormman (Amsterdam 1918, 1975), onder het pseudoniem Frank van Waes geschreven tijdens de vervulling van zijn militaire dienstplicht. Hij stelde de kadaverdiscipline en dienstklopperij in het leger aan de kaak in deze stukjes, die ten onrechte wel voor antimilitaristisch versleten zijn. De krijgsraad bestrafte hem ervoor, al was zijn auteurschap niet echt bewezen. Zijn bekende, vaak herdrukte roman Frank van Wezels roemruchte jaren (Amsterdam 1928) borduurde op deze Notities voort.

Misschien is De Jong op een vaandrigscursus in Harderwijk met Koos Vorrink bevriend geraakt. Zij vonden elkaar in hun idealen over de verheffing van de arbeidersklasse en richtten het maandblad De Nieuwe Stem, Algemeen onafhankelijk maandblad der jongeren op, dat van november 1918 tot oktober 1919 verscheen onder redacteurschap van De Jong, P. Schuhmacher en Vorrink. Het was bedoeld om naar uiterst links afgedwaalde jongeren het vertrouwen in de sociaal-democratische idee te hergeven. Heel sterk sprak in dit blad al de gemeenschapsgedachte van de dan net opgerichte Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), waarvan Vorrink in 1920 na lang aandringen van De Jong bezoldigd bestuurder worden zou. Als letterkunde-redacteur moest De Jong in De Nieuwe Stem 'nieuwe kunstvormen' door jonge socialistische auteurs een plaats gunnen. Een verbazingwekkend hoog percentage van de bijdragen - gedichten, kritieken, toneelschetsen en vertellingen - was echter door hemzelf of zijn alter ego Frank van Waes geschreven. Intussen was De Jong nog steeds onderwijzer, vanaf 1916 in de Amsterdamse volksbuurt Wittenburg. Met enige opluchting stapte hij in oktober 1919 'eindelik het onderwijs uit. Het wordt me nu tè benauwd'. Opvoeder bleef hij maar nu voor een groter publiek. Hij trad in dienst bij Het Volk, waar hij de binnenlandredactie snel verruilde voor de kunstredactie. Even later was hij ook redacteur van het AJC-blad Het Jonge Volk (1920-1921) en De Notenkraker (1920-1921, 1933-1935). Hij verlegde de plaats van samenkomst van de Notenkraker medewerkers van het redactiebureau naar café Americain op het Amsterdamse Leidseplein. Tekenaar L.J. Jordaan noemde hem het type van de ouderwetse bohémien, hoewel hij in werkelijkheid een degelijk huisvader was. Met Jordaan en een fotograaf deed De Jong aan participerende journalistiek in het Amsterdamse nachtleven. Vol afgrijzen verhaalde hij in Amsterdam bij nacht (Amsterdam z.j.) over het zedenbederf en de afzichtelijke types die zij op hun weg vonden. Met de Belgische tekenaar en schilder George van Raemdonck maakte hij de emanciperende en razend populaire dagbladstrip 'Bulletje en Boonestaak', die vanaf mei 1922 in Het Volk verscheen. Er ontstond een hele cultus rond de strip, die tot in 1974 nog als boekjes herdrukt werd. Toch riepen auteur en tekenaar ook weerstanden op. Kregen in de door De Jong zelf 'geneutraliseerde' Van Nelle-uitgave van 1928 de blote jongetjes broekjes aan, eind jaren tachtig stootten sommigen zich veeleer aan de als racistisch ervaren uitbeelding van hun avonturen in den vreemde. De Jong schreef ook kinderboeken en was redacteur van de reeks De Stichtsche Bibliotheek voor Jongens en Meisjes en de jeugdboekenseries van uitgeverij Ontwikkeling. Daar redigeerde hij eveneens het fonds 'Toneelbibliotheek' en gaf hij adviezen voor de in 1926 begonnen Algemeene Roman Bibliotheek, de Arboreeks, die via het colportage- en distributienet van Het Volk zijn weg vond naar circa 5600 abonnees. Hij was verantwoordelijk voor het hoofdstuk 'De ontwikkelingsarbeid op het gebied der kunst' uit het rapport Arbeidersontwikkeling (Amsterdam 1924), de geloofsbrief van het nieuwe Instituut voor Arbeidersontwikkeling. Om de arbeiders belangstelling voor 'hooger genieten' bij te brengen pleitte hij hierin voor de instelling van een 'werkelijk zuivere' toneelspeelkunst door volkstoneel, goede muziek door fanfare- en harmonie-orkesten, 'goede liederen en werkelijke kunst' door arbeiderszangkoren, een cultureel tijdschrift geleid door pedagogen en beter drukwerk. Een nadere uitwerking van wat werkelijk zuiver en goed was, gaf hij niet in zoveel woorden maar in zijn eigen werk heeft hij geprobeerd een voorbeeld te stellen. Hij schreef in een directe stijl, romantisch-realistisch, in sterke tegenstellingen: de natuur tegenover de afstompende fabriek, de groezelige instinctmatige seksualiteit tegenover de oprechte mensenliefde en vriendschap. Zolang er nog geen socialistische maatschappij met bijbehorende cultuur was, moest de socialistische kunstenaar op een voor het volk begrijpelijke wijze beelden laten zien van de nieuwe mens en de nieuwe gemeenschap, waarbij hij burgerlijke uitingsvormen niet hoefde te schuwen. De Jongs positie als literaire smaakmaker van de sociaal-democratie werd steeds steviger en dit riep de nodige weerstanden binnen de partij op. Tot twee keer toe, in 1924 en 1925, weigerde de redactie van De Socialistische Gids, hierin krachtig gesteund door het partijbestuur, hem te benoemen in een vacature bij dit blad. De redactie overwoog volgens de notulen dat hij dan 'monopolist in kunstzaken in de S.D.A.P. zou worden. Bovendien achten zij hem als kunstredacteur ten zeerste ongeschikt. Zij vinden o.m. zijn laatste bijdrage in de S.G. afschuwelijk'. Zij vreesde ook dat auteurs van kaliber geen werk meer zouden inzenden als hij redacteur zou zijn. Met Israël Querido zette De Jong in 1927 het blad Nu op. Dit bevatte vooral bijdragen van de beide redacteuren zelf en weinig subtiele uitvallen aan het adres van individualistische, 'buiten verband van het tijdsleven' levende kunstenaars als J. Engelman, H. Marsman en M. ter Braak, die onmiddellijk reageerden met het schotschrift aNti-schUnd (Utrecht 1928). In september 1928 trok De Jong zich terug uit de redactie na een conflict met Querido, die zijns inziens toch nog te positief over Marsman geoordeeld had. Achteraf, zo schreef hij Querido, vond hij dat Nu toch niet boven de middelmaat uitgekomen was. Het blad hield het nog een jaar vol.

De Jong had zich in 1925 op het Brabantse platteland gevestigd om zich geheel aan het schrijven te wijden. Hier kwam zijn beroemde Merijntje Gijzens Jeugd tot stand (1925 - 1928). Zijn literaire produktie was constant hoog. Na het ontbijt zette hij zich aan zijn bureau, waar divers rookgerei klaar lag, en schreef dan door tot na middernacht. Alle storende invloeden moesten geweerd worden, totdat hij na enkele weken klaar was. Dan was er feest in huis, wijn en sigaren werden bezorgd. De Jong was een levensgenieter met een speciale hartstocht voor Perzische tapijten en reizen. Hij reed paard en had een zwak voor honden. In Brabant werd hij aangezien voor een feodale landjonker, herinnerde Piet Bakker zich. Vaak waren er vrienden te logeren, onder wie de Grieks-Roemeense schrijver Panaït Istrati, die door De Jong in Nederland bekendheid kreeg. Op diens initiatief voerde De Jong in 1929 campagne om de verbannen Leo Trotski een visum voor Nederland te verschaffen. Politiek lag hem niet echt en zijn lidmaatschap van de Bergen op Zoomse en later Blaricumse gemeenteraad (respectievelijk 1927 - 1930, 1939 - 1941) is dan ook weinigen opgevallen. Met Merijntje Gijzen was De Jongs roem voorgoed gevestigd. P.J. Troelstra vond de serie schitterend. Katholieke boekhandels en bibliotheken mochten Merijntje niet in hun collectie opnemen. In 1936 werd het boek verfilmd onder regie van Kurt Gerron, met De Jong zelf als scenarioschrijver en in de rol van pastoor. Hij vond het filmen en acteren 'spannende en vervoerende KUNST'. Hij kreeg een wekelijks halfuurtje voor de VARA-microfoon en deed mee met het Politiek Cabaret De Notenkraker (1934-1936), samen met zijn vriend Willem van lependaal. Ter gelegenheid van zijn vijftigste verjaardag huldigde de partij hem met een groots feest en het bedrag van 5000 gulden, dat hij voor de aankoop van een huis in Blaricum kon gebruiken. Het stak hem wel dat erkenning buiten eigen kring uitbleef. De 'burgerlijke' literaire kritiek rekende zijn werk niet tot de literatuur. In Links Richten werd hij een 'erbarmelijke platluis' genoemd en Ter Braak vond hem een 'ploert'. Eind jaren dertig schreef De Jong een heldere, felle aanklacht tegen het nazisme en de lafhartige houding van de Westerse democratie daartegenover, De dans op de vulkaan (Amsterdam 1939). Uit Frank van Wezels roemruchte jaren schrapte hij voor de heruitgave van 1939 de zinsneden die voor antimilitaristisch doorgingen. Na de Duitse inval wees hij het idee van evacuatie van de hand, al was duidelijk dat hij gevaar liep. Hij meldde zich als lid van de Kultuurkamer en was daardoor in de gelegenheid de joodse dichter Maurits Mok onder zijn naam romans te laten vertalen en hem ook anderszins te steunen. In de zomer van 1942 werd De Jong als gijzelaar in Haaren gevangen gezet maar om medische redenen weer vrijgelaten. Hij koesterde 350 tabaksplanten in zijn tuin, die, zo had hij berekend, wel 4000 sigaren moesten opleveren. Zijn buurman, een nationaal-socialist en verrader, vormde een bron van gevaar. Aan Coster schreef De Jong op 12 augustus 1943: 'weer een hoop gevaarlijke onaangenaamheden in verband met de buurman, waar ik al eerder last mee had, maar dat is voorlopig weer geregeld en we wachten nu maar op de volgende chicanes'. Op 18 oktober belden twee leden van de Germaansche SS in vermomming aan en schoten na een praatje over de verduistering De Jong een kogel door de nek. Deze 'Silbertanne-actie' was een vergeldingsmaatregel voor een gemankeerde aanslag door het verzet op zijn buurman, twee dagen eerder. Werk van De Jong, vooral de Merijntje Gijzen-cyclus, wordt tot op de dag van vandaag gelezen. In 1975 werd in zijn geboorteplaats Nieuw-Vossemeer het A.M. de Jong-huis in gebruik genomen, met een permanente expositie aan hem gewijd. Buiten voor de deur staat Merijntje in brons.

Membros

Críticas

Over de absurditeit van het Nederlandse soldatenleven gedurende de eerste wereldoorlog.
 
Assinalado
EdwinKort | Oct 18, 2020 |
Bevat: De Vreemde Broeders
Poeske
De Heks van de Riethoek
 
Assinalado
Marjoles | Jul 20, 2017 |
Merijntje Gijzen is de hoofdfiguur uit een serie streekromans van de Brabantse schrijver A.M. de Jong. De Jong verwerkte veel eigen jeugdherinneringen in het verhaal rond Merijntje Gijzen. In totaal bestaat de serie uit acht delen, waarvan de eerste vier Merijntje Gijzens jeugd vormen, en de laatste vier Merijntje Gijzens jonge jaren. Als verzamelband werd het geheel later uitgegeven onder de titel Merijntje Gijzens jeugd en jonge jaren. De Jong schreef veel van de dialogen in Brabants (Steenbergs) dialect.
De boeken geven een authentiek beeld van het Brabantse boerenarbeidersmilieu van het begin van de twintigste eeuw, de armoede, het harde werken en het onaantastbare gezag van de boeren.
… (mais)
 
Assinalado
losloper | Jul 24, 2012 |
Bevat: De rijkaard
Flierefluiters tussenkomst
De schotel
De dood van de patriarch
 
Assinalado
Marjoles | Jul 26, 2017 |

You May Also Like

Associated Authors

Estatísticas

Obras
62
Also by
5
Membros
274
Popularidade
#84,603
Avaliação
4.1
Críticas
5
ISBN
21

Tabelas & Gráficos